home
Catalogus Pieter Saenredam, het Utrechtse werk, Utrecht, 2000
terug

 

Tentonstelligscatalogus Pieter Saenredam, het Utrechtse werk, pp. 114-134

8 Het middenschip van de Sint-Mariakerk te Utrecht, gezien naar het westen
10 Het middenschip van de Sint-Mariakerk te Utrecht, gezien naar het westen
11  Zicht door het westelijke gedeelte van het schip van de Sint-Mariakerk te Utrecht, van zuid naar noord
12  Zicht door het westelijke gedeelte van het schip van de Sint-Mariakerk te Utrecht, van zuid naar noord
13 a-e Opmetingsschetsen en constructietekeningen van zuilen en pijlers van de Sint-Mariakerk te Utrecht
a
b
c
d
e

14 Zicht door het westelijke gedeelte van het schip van de Sint-Mariakerk te Utrecht, van zuid naar noord

8 Het middenschip van de Sint-Mariakerk te Utrecht, gezien naar het westen
18 juni 1636

Pen en bruine inkt, penseel in waterverf (grijs, roze, geel, blauw).
Kaderlijn met pen en zwarte inkt.
Watermerk: gekroond wapenschild, in vieren gedeeld (zie p. 298).
365 x 519 mm.

Recto (op grafzerk middenonder) De S:te Marijen kerck, binnen uijtrecht
Recto (op plint van rechterpijler) Pieter Saenredam dit voleijndt met teijckenen den 18.en Junij A.o 1636.
Utrecht, Het Utrechts Archief, inv.nr. TA Id 4.8.

Dit is Saenredams vroegst gedateerde Utrechtse tekening: een gezicht vanuit het transept in het romaanse schip. Door zich op zo groot mogelijke afstand - vlak voor het koor onder de doksaaltribune - en ver buiten de middenas te plaatsen, kreeg Saenredam de architectonische opbouw van het schip goed in beeld: de afwisseling van zuilen en pijlers, de lage bogen van de galerijen, de hogere, brede boog van het 'pseudo-transept' in de tweede travee, en de grote kruisgewelven met hun karakteristieke brede bandribben die neerkomen op de schuin geplaatste pilasters van de grote pijlers. Blikvanger is de westwand met het grote gotische roosvenster en aan weerskanten daarvan, op de galerij, het uit twee gelijke helften bestaande orgel, met gesloten luiken (zie over dit orgel cat.nr. 14).
Weliswaar vertoonde de Mariakerk in 1636 onmiskenbaar tekenen van verval, maar toch moet de scheve stand van de rechterpijlers in de tekening vooral aan Saenredams schetsende hand worden toegeschreven, want in zijn tekening van 9 juli (cat.nr. 21) hellen diezelfde pijlers juist naar de andere kant over. Het perspectief is niet consequent. Saenredam begon met een duidelijk gemarkeerd verdwijnpunt beneden het rechter venster onder de westgalerij, op een hoogte van naar schatting 140 à 150 cm boven de kerkvloer. Veel orthogonalen komen echter niet daar, maar meer naar links, op de ernaast gelegen zuil samen. Ook de proporties zijn in de tekening, vooral aan de rechterzijde, niet correct.
Hoewel vluchtig geschetst, zijn allerlei details in deze tekening zeer waarheidsgetrouw. Zo is het wapenbord op de rechterpijler, dat in het schilderij van 1638 is aangevuld met het opschrift 'OBYT XXIX OCTOB: ANO. 1632', ook door Buchelius gesignaleerd; het is opgehangen voor Cornelia Buth (zie ook cat.nr. 10).1 De wapenschilden op de pijlers links, waarvan slechts een deel te zien is, zijn mogelijk die van Zoudenbalch en Brederode/ Valckenburg, door Buchelius genoemd, en Beyer (zie cat.nr. 17).2 Het ruitvormige wapenbord in de zuiderzijbeuk is vermoedelijk voor een (vrouwelijk) lid van de familie (Taets) van Amerongen opgehangen.
Ook van andere details is het realiteitsgehalte zeer hoog: de kraagstenen, baldakijnen en schilderingen aan en boven de pijlers en zuilen, die herinneren aan de verdwenen heiligenbeelden waarvan zij de omlijsting vormden; het kroontje - het kapittelwapen - midden in het roosvenster; de donkere nis in de muur van de rechterzijbeuk. Het patroon van de zerken in het schip is ons alleen door Saenredam bekend, maar zijn tekeningen zijn op dit punt, hoe globaal ook geschetst, heel consistent. De woorden 'Post ubi' onder het wapenbord op de rechterpijler vormen het begin van een historietekst die in het schilderij van 1638 (cat.nr. 10) compleet is weergegeven.

AdG

Opschriften
Recto (op de voorste pijler, onder het wapenbord) Post ubi
Verso I.o. .. 515 (pen en bruine inkt?)
Opmerkingen
Door een latere hand zijn forse wassingen aangebracht, die het bemoeilijken de oorspronkelijke penlijnen (inclusief het verdwijnpunt) goed te zien. Ook het orgel en sommige van de consoles en bekroningen zijn verminkt door deze wassingen (zie verder p.66).
Herkomst
Collectie J. Tonneman (1754); veiling H. de Leth, Amsterdam 21.10.1754
(coll. J. Tonneman); gekocht door de stad Utrecht 1754
Tentoonstellingen
Rotterdam 1937-1938, cat. nr. 60, p. 23; Amsterdam 1938, cat. nr. 60, p.23; Utrecht/Leuven 1959, cat. nr. 51, p. 83; Utrecht 1961 (oeuvrecat.); Utrecht 1972, cat.nr. 23, p. 54; Utrecht 1985, cat.nr. 31, p. 29, afb. op p. 33; Utrecht 1988, cat. nr. 57, p. 66, met afb.; Hamburg 1995-1996, cat.nr. 1 ,pp. 10-13 en p.8,afb.op p.10.
Literatuur
[Van der Monde] 1835, p. 312 en afb. t.o. p. 311; Utrecht 1878, cat. nr. 750, p. 71 en p. V; Hofstede de Groot 1899(a), p. 11,
afb. 15a; Peters [1909], deel 2, afb. 196; Jantzen 1910, p. 83; Muller 1910, p. 200; Gall 1923, p. 35, afb. 2; Vermeulen 1928-1941, deel 1 (1928), p. 308, afb. 35; Grimes 1930, afb. t.O. p. 32; Swillens 1935, cat. nr. 99, p. 98 en p. 39, afb. 134; Hannema en Van Schendel [1937], p. 29; Vente 1939, p. 114; Fockema Andreae, Ter Kuile e.a. 1948-1957, deel 1 (1948), p. 156, afb. 23; Hamburg 1956, p. 131; Vente 1958,p. 237, afb. 15; Plietzsch 1960, p. 122; Van Regteren Altena, [De Smedt] en Swillens 1961(a), cat. nr. 159, p. 222, afb. 160; Van Regteren Altena, [De Smedt] en Swillens 1961(b), cat. nr. 159, pp. 222-223, afb. 160; Valiery-Radot 1962, p. 369, afb. op p. 368; Hamburg 1966, p. 137; Struick 1968, afb. op p. 43; Kamerling-van Haersma Buma 1973, p. 23, met afb.; Wilmer 1980, pp. 9, 46, met afb.; Engelbregt, Terlingen e.a. 1981, p.' 26.. afb. op p. 29.; Bangs 1985, p. 8; Bronkhorst 1985, afb. op p. 12; Haverkate en Van der Peet 1985, p. 58; Den Haag 1987, p. 338; Elkins 1988, pp. 265-266, 272 (noot 16,17), afb. 13; Temminck Gro1l1988, pp. 33, 35, afb. 40; Kipp [1989], afb. op p. 7; Schwartz en Bok 1989, cat. nr. 159, pp. 281-282 en pp. 130-131, 144, 147,
afb. 142; Vente 1989, pp. 28, 245; Bok 1990, afb. op p. 20; Schwartz en Bok 1990, cat. nr. 159,p. 284 en pp.130-131,.141, 147, afb. 142; Van Biezen 1995, p. 60; Terlingen en Engelbregt 1995, p. 47; Kidson 1996, p. 125; Klinckaert 1996(a), p. 241; Looyenga 1999, p. 12, afb. 5 (afb. onjuist).
Noten
1
Buchelius Monumenta, f. 59v.
2
Buchelius Monumenta, f. 65v.

(114)

vergroot...
(cat. nr. 8)

(115)

10* Het middenschip van de Sint-Mariakerk te Utrecht, gezien naar het westen
1638

Paneel, 62,5 x 93,5 cm.
Recto (op basis van de eerste zuil links in
het middenschip) P.r Saenredam fecit.
[A: 1638]1
Hamburg, Hamburger Kunsthalle, inv. nr. 412.

Het middenschip van de Mariakerk, gezien naar het westen is gebaseerd op de schets
cat.nr.8die Pieter Saenredam op 18 juni 1636 van het interieur tekende (cat.nr. 8). Dat is niet alleen de vroegst gedateerde tekening van de reeks die Saenredam van de Mariakerk maakte, maar tevens de eerste die van zijn hand van een Utrechtse kerk bekend is. De originele 1:1 constructietekening is verloren gegaan. Wel bewaard is een 18de-eeuwse
cat.nr.9tekening van Hendrik Tavenier, die daar vermoedelijk op teruggaat (cat.nr. 9).
 
Doordat Saenredam op het schilderij voor een veel grotere beeldhoek heeft gekozen dan op de tekening, toont het interieur veel monumentaler en grootser. Het schip is smaller en hoger weergegeven, terwijl de pijlers op de voorgrond zijn verbreed. Het rozetvenster en het orgel zijn verkleind, waardoor de diepte van het schip enorm is toegenomen. De afstand van het transept tot de westwand lijkt nu veel groter dan in werkelijkheid het geval is geweest.
Klik om schets en schilderij te vergelijkenWat de aankleding betreft, komt het interieur op het schilderij veel rijker over dan op de tekening. Dit wordt vooral veroorzaakt door de boven de zuilen en op de pijlers op de voorgrond geschilderde goud brokaten imitatietapijten, waartegen oorspronkelijk heiligenbeelden waren geplaatst. De heraldische wapens zijn geïdentificeerd als die van het hertogdom Bourgondië en van leden van de Orde van het Gulden Vlies.3 Het wapenbord op de rechterpijler is op de tekening niet nader gedefinieerd. Het is op het schilderij met kleuren gepreciseerd en voorzien van een opschrift waarin een overlijdensdatum (29 oktober 1632) wordt vermeld. Het bord werd opgehangen voor Cornelia Buth, echtgenote van Johan van Pallaes, die raadsheer was in het provinciale Hof van Utrecht. Hij kreeg op 2 november 1632 toestemming zijn vrouw te begraven in het graf dat zij van haar vader, de kanunnik Anthonis Buth (overleden in 1609) had geërfd en dat oostelijk van de pijler was gelegen.4
Kleinere wijzigingen ten opzichte van de tekening betreffen het orgel en de balustrades. Van het orgel zijn de luiken niet gesloten, zoals op de schets van 18 juni, maar geopend weergegeven. De kandelabers van de balustrades zijn in aantal gereduceerd en op één plek na zijn alle beeldconsoles en baldakijnen weggelaten. Ook de trekstangen ontbreken.
De figuren rechts op de voorgrond zijn niet origineel. Ze zijn wat proportie betreft veel te groot weergegeven en bovendien dateren de kostuums uit de 18de eeuw.5

Op de tekening staan onder het wapenbord op de rechter pijler de eerste twee woorden geschreven van het uit hexameters bestaande Latijnse gedicht dat op het schilderij op de pijlers links en rechts geheel staat uitgeschreven. De verzen verhalen de legende over de stichting van de kerk en de problemen die ontstonden bij de bouw. Links kan men lezen hoe keizer Hendrik IV in 1081 op veldtocht naar Italië Milaan plunderde, waarbij een kerk, gewijd aan de heilige maagd Maria, in vlammen opging. Uit wroeging gaf hij bisschop Koenraad van Utrecht (1076-1099), zijn voormalige leraar en medereiziger, opdracht een nieuwe kerk te laten bouwen ter ere van Maria. Uit deze combinatie van gegevens wordt de sterke stilistische verwantschap tussen de Utrechtse Mariakerk en de Lombardische architectuur verklaard.
De problemen die ontstonden bij de bouw, worden verteld in het tweede vers op de rechter pijler. Alleen een Fries wist de oplossing voor een fundering van de muren in de moerassige   

Opschriften
Recto I.m. Origo fundati templi. // Tempora
cum causis, templi venerabilis hui us. // Quisquis nosce cupis, metra te subscripta;docebunt.11 Henrico quarto, Romani sceptra regente // Imperii, cum jam totam victricibus armis // Subderet Italiam, soli praecludere sola // Urbs Mediolanum portas est ausa rebelles. // Quam tandem captam, spoliis prius auctus opimis // Evertit victor, nec tem plo flamma Mariae // Virginis abstinuit, candenti, marmore structo.11 Vnde dolens, mentemq[ue] pio succensus amore,lllnstaurare novam venerandi nominis aedem // Proposuit, quocunque solo, solisve sub axe. // Tunc Traiectensis Praesul, nutricius olim // Principis, et duris semper Comes acer in armis, // Nomine Conradus, tulit hoc a Caesare munus, // Ut templum sublime loco fundaret in isto.11 Turribus excelsis, constructuraq[ue] perenni, // Adiutus don is, et multo Caesaris aura, // Quale vides firmis subnixum stare columnis. // Fornice perpetuo fastigia summa tegente.11 Hoc fanum Praesul venerabilis ipse dicavitll Primus,et instituit praebendas, Canonicosq[ue].11 Canturos laudes tibi virgo Maria perennes. [ae steeds aaneen]
Recto rechts van het midden (op de pijler) Post ubi sacrati ter sex ab origine templi // Fluxissent anni, fatalis venerat hora. // Pontificis sacri, miseranda caede perempti.11 Causa necis tuit haec, nam dum fundamina muro Illpsius ecclesiae latomi perquirere tentant Illnvenere lutum fluïdum fixa sine fundo. // Hoc vitium tardabat opus, nemo sapientum // Huic morbo valuit quantalibet arte mederi.11 Ars mendicat opem, miratur nescius artis // Artificum coetus, non artem posse iuvare.11 Dum sic ergo rei spes esset nulla superstes, // En rudis hanc Friso solidare spopondit abijssum.11 Pro quo dum pretium sibi posceret immoderatum, // Huic . dilectus erat adolescens filius, ilium, // Accersit Praesul secrete, suadet ut artem // Eliciat patri, promittit munera, patrem // Filius auxilio genitricis inebriat, artem // Elicit, elicitam Pastori clam patre pandit. // Continuo surgebat opus, jam tempore Ion go // Postpositum, gaudent omnes super arte reperta.llilie sed irarum stimulis agitatus acerbis, // Deceptumq[ue] dojo, tantus dolor vrget, ut ipsum // lam descendentem gradibus, missa celebrata, // Pontificem terra trux Friso necaret acuto. // Eius in Aprili mortem dant festa Tiburti, // Anno millesimo nonagesimo quoq[ue] nono. [ae en oe steeds aaneen]2
Recto rechts van het midden (op wapenbord op pijler) OBYT XXIX OCTOB. // ANO 1632

Herkomst
Collectie F.E. graaf van Schënborn, Pommersfelden (1836-1840); collectie A. graaf van Schönborn, Pommersfelden (1840-1867); veiling HOtel Drouot, Parijs 17-18.05.1867 en 22-24.05.1867 (Galerie de Pommersfelden), cat.nr. 103, p. 45; kunsthandel, Hamburg (1871); collectie Ed.F. Weber, Hamburg (1885-1907); veiling Rudolph Lepke's Kunst-Auctions-Haus, Berlijn 20-22.02.1912 (Galerie Weber), cat. nr. 234, p. 99
(naar Schwartz, Wenen); collectie E. Zeyn, plaats onbekend (1912); schenking E. Zeyn aan Hamburger Kunsthalle, 191'2

Tentoonstellingen
Schaffhausen 1949, cat. nr. 156, p. 66; Zurich 1953, cat.nr. 187, p. 85, aflr. 5; Utrecht 1961 (oeuvrecat.); Hamburg 1983-1984, cat. nr. 221, p. 358 en pp. 126,623, kleurenafb. 6 en
afb. 227; Hamburg 1995-1996, cat. nr. 1/2, pp.,10-13,afb.opp.11.

(118)

vergroot...
(cat. nr. 10)

(119)

grond. De prijs voor zijn advies was echter zo hoog, dat besloten werd van zijn diensten af te zien. In plaats daarvan ontfutselde men het geheim aan diens zoon. De bouw werd hervat en nadat de kerk was voltooid en gewijd, ontstak de bedrogen vader in zo'n grote woede dat hij de bisschop, na het celebreren van de mis, in het jaar 1099 met een dolk doodstak. Dat het verhaal van de stichting op een legende berust, blijkt al uit het feit dat de verwoesting van de Milanese Mariakerk pas in 1162 plaatsvond. Wel is juist dat Hendrik IV de stichter was van de Utrechtse Mariakerk. Dat de verwoesting van de Italiaanse kerk en de bouw van de Utrechtse met elkaar in verband zijn gebracht, is waarschijnlijk het gevolg van de nauwe banden tussen de keizer en de bisschop en vanwege de stijlverwantschap tussen de Utrechtse en de Noord-Italiaanse kerken.6
De kern van beide verhalen komt al voor in 14de-eeuwse kronieken. De auteur van het gedicht is onbekend. De verzen zijn in 1586 door Bockenberg gepubliceerd en een aantal jaren erna ook door Buchelius opgetekend. In 1617 nam Lambertus van der Burch (1542- 1617), deken van het Mariakapittel, ze op in zijn geschrift over de oorsprong van de kerk.
De precieze datum waarop het opschrift tegen de oostelijke vlakken van de beide westelijke vieringpijlers werd weergegeven is onbekend, maar het is zeker dat deze tekst hier heeft gestaan. Mogelijk is hij in de 16de of het begin van de 17de eeuw aangebracht in verband met de dreigende afbraak van de kerk.7
De keizerlijke oorsprong en de wijding aan Maria, waarover het tekstgedeelte op de linkerpijler gaat, komen terug in de westvensters. De keizerskroon in het roosvenster
(en nogmaals boven de centrale speeltafel van het orgel) en de letters 'D' en 'M' (Diva Maria) in de koppen van de twee spitsboogvensters onder de westgalerij. Het zogenaamde stierenreliëf, dat herinnert aan de legende van de Friese bouwmeester die adviseerde op stierenvellen te bouwen, is klein maar herkenbaar weergegeven onderaan de vooruitspringende kolonet van een van de rechterpijlers.

Het is onbekend wanneer het schilderij in de collectie Von Schönborn terecht is gekomen.
In de eerste catalogus van 1719 komt het schilderij niet voor.8 Het is echter mogelijk dat het zich toen op het familiekasteel te Gaibach bevond. In 1787 werden vele schilderijen van Gaibach overgebracht naar het kasteel in Pommersfelden, en het is mogelijk dat deze Saenredam erbij was.9 Het schilderij bevond zich in 1885 in de beroemde collectie van consul Eduard F. Weber (overleden 1907), die verschillende malen door kunsthistorici, onder wie Abraham Bredius, toen directeur van het Mauritshuis in Den Haag, is beschreven.10 De veiling van zijn totale verzameling, die in 1912 in Berlijn plaatsvond, kreeg zeer veel publiciteit, zowel nationaal als internationaal. Van de 354 verhandelde werken was een Madonna met kind van Andrea Mantegna (1431-1506) het kostbaarste stuk; het ging voor 590.000 mark over in andere handen.11 Het was de hoogte prijs die tot dan toe op een openbare veiling voor een schilderij was geboden. De Opdracht in de tempel van Rembrandt werd verkocht voor 225.000 mark en was daarmee het op één na duurste stuk van de veiling. Onder de Duitse musea die op deze veiling werken aankochten, was ook de Hamburger Kunsthalle. Het museum verwierf een twintigtal schilderijen, waaronder een kerkinterieur van Gerrit Houckgeest (1600-1661) voor 27.000 mark.12 Het schilderij van Saenredam werd verkocht voor 10.100 mark. Het werd in hetzelfde jaar door een particulier aan het museum geschonken.13

LMH

Literatuur
Waagen 1843-1845, deel 1 (1843), p. 142; Pommersfelden 1857, cat.nr. 247; Parthey 1863-1864, deel 2 (1864), nr. 3, p. 470; Von pflugk-Harttung 1885, p. 82; Woltmann en Woermann 1879-1888, deel 3 (1888), p. 655; Hamburg 1892, cat. nr. 200, pp. 161-162; Hofstede de Groot 1899(a), p. 11; Muller' 1902, pp. 202, 208; Hamburg 1907,
cat.nr. 234, pp. 193-194; Jantzen 1910, pp. 83,169 (nr. 409); Muller 1910,
pp. 200-201; G.1911-1912, pp. 195, 198 (nr. 234); Anoniem 1912, p. 191 (nr. 234); Hamburg 1918, inv.nr. 412, p. 140; Hamburg 1921, inv.nr. 412, p. 145; Ga1l1923, pp. 35, 36,37, afb. 3; Pauli 1928, p. 99; Hamburg 1930, inv.nr. 412, p. 136; Labouchère 1930, p. 50; Swillens 1935, cat. nr. 148, p. 111 en pp. 22, 39,98, afb. 135; Thieme en Becker 1907-1950, deel 29 (1935),p. 307 (W. Stechow); Grosse 1936, pp. 14,28,
afb. 54; Hannema en Van Schendel [1937]. p. 29, afb. 100; Ozinga 1949, p. 90; Swillens 1951, pp. 40, 43 (noot 20); Gudlaugsson 1954, p. 69; Heise 1955, pp. 37, 42; Hamburg 1956, inv.nr. 412, p. 131, met afb..; Plietzsch 1960, p. 122; Van Regteren Altena, [De Smedt] en Swillens 1961(a), cat. nr. 158,pp.219-221,afb. 159; Van Regteren Altena, [De Smedt] en Swillens
1961 (b), cat.nr. 158, pp. 220-222, afb. 159; Hentzen 1962, z.p., afb. 19; Halbertsma 1962-1963, pp. 264-266, 270, afb. 4; Halbertsma 1964, p. 77, 79, 80, 81-82, afb. 4; Heckmanns 1965, pp. 33-36, 57 (noot 74), afb. 15; Hamburg 1966, inv.nr. 412, p. 137, met afb.; Hentzen 1966, pp. 13-14, afb. 19; Schwartz 1966-1967, pp. 72 (noot 4), 78
(noot 20); Hentzen 1969, z.p. (t.o. afb. 96),
p. 452, afb. 94; liedtke 1971, p. 132; Jantzen 1979, pp. 83, 233 (nr. 409); Wilmer 1980, p. 46; Winter 1984, pp. 36, 42 (noot 18), afb. 4; Haverkate en van der Peet 1985, afb. 9; Utrecht 1985, p. 29 (bij cat.nrs. 31 en 32); Weide 1985, p. 63, afb. 1; Den Haag 1987, p. 340; Lammertse 1987, p. 89 (noot 11,14); Elkins 1988, 265-266, afb. 14; Hamburg 1989, cat.nr. 50, p. 36, met afb.; Schwartz en Bok 1989, cat. nr. 158, p. 281 en pp. 135, 144, 147,149,279,296, afb. 141; Ruurs 1990, p. 336; Schwartz en Bok 1990, cat. nr. 158, pp. 283-284 en pp. 135, 141, 147,281,304, afb. 141; Giltaij 1990-1991, p. 89; Bott 1993, p. 31 (noot 4); Hamburg 1994, cat. nr. 27, p. 26, met afb.; Terlingen en Engelbregt 1995, p.47.

Noten
1
In veilingcatalogus Rudolph lepke's Kunst-Auctions-Haus, Berlijn 20-22.02.1912, cat.nr. 234, p. 99, een natekening van de signatuur en datering. Volgens Hamburg 1918, inv.nr. 412, p. 140, Hamburg 1956, inv.nr. 412, .p. 131, en Hamburg 1966, inv.nr. 412, p. 137, echter onduidelijk gedateerd. Zie ook Giltaij 1990-1991, p. 89.
2
Schwartz en Bok 1989, pp. 144-145, geeft de volgende vertaling van de tekst.
 'De oorsprong van de kerkfundatie.
Als iemand wil weten wanneer en waarom deze eerbiedwaardige kerk werd gebouwd, dit vers zal het u leren. Toen Hendrik IV de scepter zwaaide over het Heilige Romeinse Rijk, en heel Italië had onderworpen met zijn

(120)

zegevierende troepen, Heeft alleen Milaan het gewaagd haar opstandige poorten gesloten te houden. Toen de stad ten slotte toch was genomen, en de overwinnaar zich eerst verrijkt had met zijn buit, verwoestte hij haar door een brand die ook de witmarmeren kerk van de Maagd Maria niet spaarde.
Dat verdroot hem, en zijn ziel ontvlamd in vrome liefde, besloot hij een nieuwe kerk ter ere van haar naam te laten bouwen, in welke streek onder de zon ook maar. Toen bood Coenraad, bisschop van Utrecht, voormalige leraar en felle wapenbroeder van de vorst in harde veldslagen de keizer deze gave: dat hij hier op deze plaats een schitterende kerk zou stichten, met hoge torens, gebouwd voor alle eeuwigheid. Geholpen werd hij door gaven en veel geld van de keizer, en zo ziet u de kerk staan, gefundeerd op sterke zuilen, het gewelf voor eeuwig overdekt door een hoog zadeldak. De hoogeerwaarde bisschop benoemde zichzelf tot primaat van dit heiligdom, en stelde prebendes in en kanunniken om voor altijd uw lof te zingen, Maagd Maria.'
'Na het verstrijken van driemaal zes jaar sedert de fundatie van de kerk, brak het fatale moment aan dat de heilige bisschop door misdaad werd omgebracht. De grimmige reden was deze: toen de steenhouwers een plaats zochten voor de fundamenten van de muur van deze kerk, stieten zij op een sompig moeras zonder ergens een stevige bodem. Door deze tegenvaller stagneerde het werk en geen expert was zo slim dat hij een remedie voor deze kwaal kon bedenken. De kunst smeekte om hulp; de verzamelde vaklui, die er niets op wisten, waren verbijsterd dat hun kennis geen uitkomst bood. Maar toen alle hoop was opgegeven, was daar een ruwe Fries, die beloofde deze afgrond een stevige bodem te geven. Maar aangezien hij hiervoor een buitensporig hoge prijs vroeg stopte men het reeds begonnen werk onmiddellijk en trok hij zich terug. Maar hij had een geliefde zoon, een jonge jongen, en hem benaderde de bisschop en beloofde hem een beloning. De zoon voerde de vader met hulp van zijn moeder dronken en ontfutselde hem zijn geheim, dat hij achter diens rug aan de priester verried. Meteen begon het werk weer, dat al zo lang had stilgelegen, en iedereen verheugde zich over de gevonden kunstgreep. Maar de Fries ontstak in bittere woede, en de kwaadheid die deze door list bedrogen man beklemde was zo groot, dat hij de bisschop, toen die na het celebreren van de mis de trap afdaalde, woest doodstak met een scherpe dolk. In april gedenken de bewoners van Tivoli zijn dood. Anno 1099.
3
Volgens Schwartz en Bok 1989, p. 130 geidentificeerd door Hofstede de Groot als van het hertogdom Bourgondië en van leden van de Orde van het Gulden Vlies. Het is niet duidelijk uit welke publicatie deze informatie afkomstig is. Zie ook Van Regteren Altena, [De Smedt] en Swillens 1961(a), p. 220.

Identificatie door Arie de Groot.
5
Volgens Jantzen 1910 dateren de kostuums rond 1700. Volgens Gudlaugsson 1954, p. 69 zijn ze mogelijk geschilderd door Pieter Post. Zie ook Hamburg 1956.
6
Zie voor de stichting van de kérk en de geschiedenis van de stichtingsverzen onder meer Halbertsma 1962-1963, pp. 264-272;
Halbertsma 1964, pp. 79-84, en Weide 1985, pp. 62-64. 7.
Volgens Haverkate en Van der Peet 1985, p. 44 zijn ze aangebracht in opdracht van Van der Burch.
8
Zie Bott 1997.
9
Zie Hirsching 1786-1792, deel 3 (1789), p.150.
10
Zie onder meer Bredius 1912.
11
G. 1911-1912, nr. 234, p. 198, en Anoniem 1912, nr. 234, p. 191. Beide auteurs geven een totaaloverzicht van alle schilderijen met de opbrengsten.
12
G. 1911-1912, nr. 247, p. 198, en Anoniem 1912, nr. 247, p. 192.
13
G. 1911-1912, nr. 234, p. 198, en Anoniem 1912, nr. 234, p. 191.

(121)

11  Zicht door het westelijke gedeelte van het schip van de Sint-Mariakerk te Utrecht, van zuid naar noord
30 juni 1636

Pen en bruine inkt, zwart en wit krijt. Kaderlijn met pen en zwarte inkt.
Beige lompenpapier; watermerk: kleine fleur-de-lis (zie p.297). 305 x 403 mm.

Recto m.o. S.to Marijen kerck, binnen uijtrecht. Recto l.o. Pieter Saenredam den 30 Junij deese geijndicht // met teijckenen Ao 1636.
Utrecht, Het Utrechts Archief, inv.nr. TA Id 4.4.

Saenredam zat op de stenen muurbank in de zuiderzijbeuk en keek dwars door de westelijke helft van het schip naar de noorderzijbeuk en de begin 14de eeuw hiertegenaan gebouwde
grafkapel van de familie Zoudenbalch. Zijn oogpunt moet ca. 120 cm boven de kerkvloer zijn geweest. Op het rechterhek van de kapel gaf hij dit met een omcirkeld stipje aan, maar hij
heeft er tijdens het tekenen nauwelijks gebruik van gemaakt. Perspectivisch is deze tekening niet correct, maar dankzij de fraai getroffen verhoudingen stoort dat geenszins.
 
In dit interieurgezicht neemt het orgel links - al is het maar voor de helft zichtbaar - een dominante plaats in. Aan de rechterkant is de pijlerschildering met het onderschrift
'S. ClJRIACUS' prominent weergegeven. Zij toont de heilige Cyriacus, een romeinse diaken en exorcist († 305), met een boek (hier als een buidel weergegeven) en een zwaard waarmee hij een duiveltje in bedwang houdt. Deze ook uit andere bronnen bekende schildering is door Buchelius beschreven en vormde met de eronder staande inscriptie (door Saenredam aangeduid, maar niet leesbaar) een epitaaf voor kanunnik Hendrick van Brandenburg († 1381); diens wapens in de bovenhoeken van de schildering zijn bij Saenredam vaag herkenbaar.1
Aan de overzijde van het schip zien we details die ook door anderen zijn getekend: op de grote pijler het 'stierenreliëf' met de tweeregelige inscriptie; en ter hoogte van de galerij een wapenschild dat ook op een andere tekening (cat.nr. 21) voorkomt. Het wapen is (nog) niet geïdentificeerd. Voor wie het gebeeldhouwde epitaaf in de noordwestelijke hoek van de kerk, links, is aangebracht, is evenmin bekend; het type met halve figuren is echter karakteristiek Utrechts. De beschadiging in het pleisterwerk ernaast wijst op een uitgehakt epitaaf, de console eronder op een verdwenen beeldengroep. De renaissance beeldnis boven de noordertorendeur en een
cat.nr.17 identieke nis er recht tegenover boven de zuidelijke torendeur (zichtbaar op cat.nr. 17) zijn misschien gemaakt voor de beelden van Keizer Hendrik IV en Maria, die in 1559 van buiten, achter het koor, naar de westelijke binnengevel van het schip werden verplaatst; in 1569 werden deze beelden weer buiten geplaatst, wellicht op de twee kolommen ter weerszijden van de westingang.
De zerkenvloer is summier getekend, maar wel overeenkomstig de werkelijkheid. Van het rijtje van vier zerken gelegen tussen de ronde kolom op de voorgrond en zijn tegenhanger aan de overzijde staat bijvoorbeeld vast, dat de tweede inderdaad glad was, terwijl de andere gebeeldhouwde wapens droegen.2
Een aantal aanwezige zaken is weggelaten, zoals de tapijtschilderingen op de noordelijke pijlers en boven de tussengelegen kolom. Alleen een baldakijn van een verdwenen pijlerbeeld heeft Saenredam wél geschetst.

AdG

Opschriften
Recto (op pijler rechts, onder de schildering) S. CIJRIACVS
Verso I.o. No 982. (pen en bruine inkt) 16
(potlood)
Verso r.o. 1840 / 754 (potlood)

Herkomst
Onbekend.

Tentoonstellingen
Rotterdam 1937-1938, cat.nr. 71, p. 26; Amsterdam 1938, cat. nr. 71, p. 26; Brussel 1961, cat.nr. 35, p. 37-39, afb. X; Hamburg 1961, cat.nr. 35, p. 35-36, afb. 35; Utrecht 1961 (oeuvrecat.); Utrecht 1971, cat. nr. 24, p: 40; Utrecht 1985, cat. nr. 22, p. 27;
Hamburg 1995-1996, cat.nr. 3, pp. 14-15,
met afb.

Literatuur
Utrecht 1878, cat.nr. 754, p. 72 en p. V; Hofstede de Groot 1899(a), pp. 11-12, afb. 16; Muller 1902, p. 197; Muller 1910,
pp. 198-200, met afb.; Swillens 1935,
cat. nr. 105, p. 100 en p. 40, afb. 136 en afb. 182; De Jonge [1938]. p. 28;
Van Regteren Altena, [De Smedt] en Swillens 1961(a), cat. nr. 161, pp. 223-224, afb. 162; Van Regteren Altena, [De Smedt] en Swillens 1961(b), cat. nr. 161, pp. 224-225, afb. 162; Schwartz 1966-1967, p. 69 (noot 1, 2);
liedtke 1971, p. 129; UtrechtIDouai 1977,
p. 34, afb. 12; Nicolaus 1978, p. 64, p. 70 en afb. 62; Nicolaus 1979(b), pp. 103, 153, afb. 185; Braunschweig 1983, p. 183; Haverkate en Van der Peet 1985, pp. 56, 58, 86,89, afb. 14; Ruurs 1987, p. 151; Elkins 1988, pp. 264, 272 (noot 15), p. 273 (noot 17), afb. 9; Ruurs 1988, p. 22, afb. 20; Schwartz en Bok 1989, cat.nr. 161, p. 282 en pp. 132, 147, 166, afb. 143; Bok 1990, p. 65, afb. 3 (afb. verwisseld); Schwartz en Bok 1990, cat. nr. 161, p.284 en pp.132, 147, 156, afb. 143; Ruurs 2000, p. 13, afb. 2.
Noten
1
Buchelius Monumenta, f. 60r.
De fabriekrekening van 1564/1565 vermeldt een herstelling van de schildering; HUA, St.-Marie, inv.nr. 347-2, 1564/1565, f. 15r: 'Item xv february [1565] dedi Joanni [BIock] pictori qui restauraverat imaginem S. Cijriaci ad columnam in parte australi .. i R, v st.'
2
Gebaseerd op het Manuaal der grafsteden, HUA, St.-Marie, inv.nr. 248. De betreffende zerk (familie Van Vianen) was nog in 1663 'onbehouwen' (f. 17r).

(122)

vergroot...
(cat. nr. 11)

(123)

12  Zicht door het westelijke gedeelte van het schip van de Sint-Mariakerk te Utrecht, van zuid naar noord
8 januari 1637

Pen en bruine inkt,grafiet, rood krijt. Kaderlijn met pen en bruine inkt. Watermerk: niet zichtbaar. 712 x 1222 mm.
Utrecht, Het Utrechts Archief, inv.nr. TA Id 4.3.

Deze grote constructietekening, voltooid op 8 januari 1637, is vervaardigd naar de tekening van 30 juni 1636 (cat.nr. 11) en vormde de directe voorbereiding voor het schilderij van 1638 (cat. nr. 14). Dit is wat de Mariakerk betreft het enige geval waarin alle drie de stadia: schetstekening, constructietekening en schilderij, bewaard zijn gebleven; bovendien zijn nog bijbehorende detail opmetingen en -uitwerkingen bewaard (cat. nr. 13), een unieke omstandigheid binnen het gehele oeuvre van Saenredam.

In de tekening is het mathematisch juiste perspectief geconstrueerd van de architectuur inclusief het orgel, maar zonder verdere details. De constructie is in loodstift opgezet.
Een aantal van de lijnen die het geraamte vormen van de theoretische constructie, is in rood krijt (na)getrokken. Met de pen ten slotte zijn alleen de concrete bouwlichamen en architectonische vormen aangegeven; dit zijn de lijnen die uiteindelijk na inzwarting van de achterkant van het blad werden doorgedrukt op het te beschilderen paneel.
Tot de lijnen in rood krijt behoren de verticale hartlijnen van de zuilen en de pijlers, alsmede de horizontalen en de naar het centrale verdwijnpunt leidende orthogonalen, die deze verticalen op vloerniveau en boven de kapitelen snijden.
Op twee andere verticalen in rood krijt, de ene geheel rechts op de voorgrond, de andere in het vlak van de noordelijke schipwand, staan markeringen met hoogteaanduidingen, in voeten en duimen. De rechtse van deze twee verticalen, met de hoogteaanduidingen '15' en '10' (voet), liep oorspronkelijk verder naar boven en beneden door en vormde samen met een horizontale basislijn, die de verticaal enkele centimeters onder de huidige benedenrand van de tekening kruiste, het uitgangspunt voor de berekening van alle maten in de constructietekening. De schaal op deze lijnen volgt uit de afstand tussen de aanduidingen '15' en '10', die 24,1 cm bedraagt, en is dus ruim 48 mm per voet; dezelfde schaal gebruikte Saenredam voor enkele losse tekeningen met uitgewerkte zuil- en pilasterdetails (zie cat.nr. 13b-e).
Het oogpunt (het centrale verdwijnpunt) ligt, gemeten naar de genoemde hoogteschaal, op ca. 4 voet boven de kerkvloer (ca. 110 cm, iets lager dan in cat. nr. 11). Op de tekening 57,5 cm links van het verdwijnpunt is op de horizonlijn het distantiepunt aangegeven.
Het gezichtspunt vanwaaruit het geconstrueerde perspectief dient te worden beschouwd, ligt daarom op 57,5 cm afstand van deze tekening, recht tegenover het centrale verdwijnpunt.
Dit komt overeen met een reële afstand in de Mariakerk van 57,5:4,8 = 12 voet (ca. 3,30 m) vanaf het standpunt van Saenredam tot aan het (denkbeeldige) beeldvlak.

Klik om schets en schilderij te vergelijken met de constructietekening
vergelijk cat. nrs. 11, 12 en 14
Deze grote constructietekening, vermoedelijk zijn eerste van de Mariakerk, zal Saenredam veel hoofdbrekens hebben gekost. Misschien al vóór 8 januari 1637, maar anders kort daarna moet hij bovendien een niet weg te vlakken fout hebben ontdekt. Op de tekening is het middenschip namelijk zo'n 1,75 m te smal berekend. Daardoor is het hele achterplan wat naar voren getrokken en ten opzichte van het voorplan relatief te groot weergegeven; ook zijn, vergeleken met de tekening van 30 juni 1636, sommige pijlers en zuilen nogal verschoven.

Opschriften
Recto (op basis en plint van halfzuil links)
dit is een gesight in der Sint Marie kerck II binnen der stadt utrecht. // den 8.en Januarij 1637. is dese II geijendicht met teijckenen // Den 20.en April 1638. heb ick // dit volmaeckt met schilderen // binnen Haerlem. dus groot. Recto (een aantal maataanduidingen; langs
een rode verticale lijn op de voorgrond rechts, v.o.n.b) . 10 en 15 (langs een dergelijke lijn op de achtergrond, v.o.n.b.) 22-6 25-9 26-6 27-4 30 30-5 35-2 37-1 41-6 42-8 1/2  43-1 1/2 47 48-5 Recto r.o. (door latere hand, in potlood) Marie kerk te Utrecht / N° 1

Herkomst
Collectie Teylers Stichting, Haarlem
(vóór 1822-1877); schenking directeuren Teylers Stichting aan Het Utrechts Archief,
1877

Tentoonstellingen
Utrecht 1961 (oeuvrecat.); Utrecht 1985, cat.nr. 24, p. 27.

Literatuur
Hofstede de Groot 1899(a), p. 12; Muller 1902, p. 197; Utrecht 1907, cat. nr. 1094,
p. 124; Muller 1910, pp. 198-199, met afb.; Swillens 1935, cat.nr. 142, p. 110 en pp. 40, 42-44, afb. 137; De Jonge [1938]. p. 28; Brussel 1961, p. 38; Hamburg 1961,
pp. 35-36; Van Regteren Altena, [DeSmedt] en Swillens 1961(a), cat. nr. 162, pp.224-225,
afb. 163; Van Regteren Altena, [De Smedt] en Swillens 1961(b), cat.nr. 162, pp. 22S-226,
afb. 163; Liedtke 1971, p. 129; Nicolaus 1978, pp. 64, 70 en afb. 63; Nicolaus 1979(b),
pp. 103, 153, 158, afb. 186; Ruurs 1982,
pp. 105, 118 (noot 14), afb. 9; Braunschweig 1983, p. 183; Haverkate en Van der Peet 1985, pp. 56, 59, 89, afb. 16; Kemp 1986, p. 247 (noot 47); Kunst 1986, p. 125, afb. 11; Ruurs 1987, cat. nr. 15, pp. 151-152 en pp. 44-45, 56-57, 69-71, 111 (noot 107), afb. 7, 15;
Ruurs 1988, p. 22, afb. 23; Schwartz en Bok 1989, cat, nr. 162, p. 282 en pp. 132, 146, afb. 144; Bok 1990, p. 66, afb. 5 (afb. verwisseld); Schwartz en Bok 1990, cat. nr. 162, p. 284 en pp. 132, 146, afb. 144; Haarlem 1997(a), pp. 22-23; Van Ginkel 1998, afb. op p. 10; Ruurs 2000, p. 13, afb. 5.

(124)

vergroot...
(cat. nr. 12)

(125)

Het is niet waarschijnlijk dat Saenredam dit alles met opzet heeft gedaan. Hij zal zich domweg hebben vergist en in zijn notities de afstand tussen twee tegenover elkaar staande schippijlers (ca. 7,80 m van plint tot plint) per abuis hebben gerekend als die tussen twee tegenover elkaar gelegen schipzuilen (ca. 9,50 m). Het effect van deze vergissing op de ruimtewerking wordt duidelijk uit vergelijking met het kleine
cat.nr.16schilderij te Kassel (cat.nr. 16), uit 1637, dat een zeer overeenkomstig doorzicht geeft, maar nu met het middenschip op correcte breedte.
Ongetwijfeld wél doelbewust heeft Saenredam een aantal andere architectonische veranderingen aangebracht. Weggelaten zijn de trekstangen tussen de bogen, evenals het typisch romaanse 'voetloof' op de hoeken van het zuilbasement op de voorgrond, waardoor een meer klassiek voorkomen is verkregen. De opmerkelijkste 'correctie' is de opschuiving van de toren ingang aan de westzijde van de noorderzijbeuk; Saenredam heeft deze recht onder de renaissance beeldnis geplaatst, zodat een symmetrischer geheel is ontstaan.

AdG

(126)

13a-e Opmetingsschetsen en constructietekeningen van zuilen en pijlers van de Sint-Mariakerk te Utrecht
1636

1 schets- en 4 constructie tekeningen op 3 bladen
a-b. Schetsblad met opmetingen van drie (half)zuilen en een pilaster
Verso: Constructietekening van de onderdelen van een vrijstaande zuil
Pen en bruine inkt, grafiet, rood krijt.
Verso: pen en bruine inkt, grafiet, rood krijt. Watermerk: geen. 180x301 mm.
Utrecht, Het Utrechts Archief, inv.nr.TA Id 5.11B.

c. Constructietekening van de plattegrond van een gelede pijler
Pen en bruine inkt,. grafiet, rood krijt. Watermerk: geen.
492 x 302 mm.
Utrecht, Het Utrechts Archief, inv.nr. TA Id 5.11A.

d-e. Constructietekening van een zuil- of pilasterbasement
Verso: Constructietekening van een pilasterkapiteel
Pen en bruine inkt, grafiet, rood krijt.
Verso: pen en bruine inkt, grafiet, rood krijt. Watermerk: geen. 186 x 78 mm.
Utrecht, Het Utrechts Archief, inv.nr.TA Id 5.11C.

Deze drie bladen, waarvan er twee dubbelzijdig zijn gebruikt, behoren bij de grote
cat.nr.12constructietekening van 8 januari 1637 (cat.nr. 12). De tekeningen b t/m e, vervaardigd op basis van (o.a.) de oudere schets a, moeten als voorbereiding voor de constructietekening hebben gediend. Zij zijn op dezelfde schaal (ca. 48 mm in de tekening = 1 voet in werkelijkheid) getekend, hetgeen de berekening van de juiste perspectivische verkortingen vereenvoudigde. De drie bladen zijn naderhand tegen de achterzijde van de constructietekening geplakt; ongetwijfeld is daaraan hun behoud te danken.

a
Het schetsje van drie (half)zuilen en een pilaster, met ingeschreven maten, hangt
cat.nr.11samen met de tekening van 30 juni 1636 (cat.nr. 11) en is waarschijnlijk direct daaraan voorafgaand ontstaan. Getekend zijn, van links naar rechts: (1) een vrijstaande zuil met achthoekig kapiteel, (2) een vlakke (overhoeks geplaatste en naar de zijbeuk gewende) pilaster van een schippijler, (3) een (west- of oostwaarts gewende) halfzuil van een schippijler, en (4) een tegen de wand van een zijbeuk geplaatste halfzuil. (2) is alleen schematisch weergegeven; (4) komt overeen met de naar de zijbeuk gewende halfzuilen van de schippijlers, maar mist het basement. De opgemeten maten zijn met de pen ingeschreven; enkele optellingen betreffende de maten van kapiteel en basement van de vrijstaande zuil zijn in loodstift in de boven- en ondermarge genoteerd.
De berekeningen in rood krijt op de linkerhelft van het blad hebben betrekking op de grote constructietekening; zij bevatten hoogtematen die ook daar vermeld staan. Twee elkaar kruisende rode krijtlijnen met enkele parallellen hebben kennelijk als 'verlengstukken' gediend voor een andere constructietekening; de bij de bovenste rode lijn geschreven hoogtematen wijzen daarop.

b
De ommezijde van schets a bevat een uitgewerkte constructietekening van kapiteel, basement en horizontale doorsnede van de vrijstaande zuil, waarbij de achthoekige vorm van het kapiteel wél in de doorsnede, maar niet in het aanzicht is aangegeven. De ingeschreven maten zijn dezelfde als die in schets a. Enkele op een rode krijtlijn gemarkeerde en in

Opschriften
Een aantal maataanduidingen en
berekeningen, in loodstift, pen en krijt.

Herkomst
Collectie Teylers Stichting, Haarlem
(vóór 1822-1877); schenking directeuren Teylers Stichting aan Het Utrechts Archief, 1877

Tentoonstellingen
Utrecht 1961 (oeuvrecat.); Utrecht 1985, cat.nr. 23 p. 27.

Literatuur
a:
Cuypers 1890, z.p.; Muller 1902, p. 197; Utrecht 1907, cat. nr. 1104, p. 125; Swillens 1935,cat.nr. 135,p. 108enp.42,afb. 150d; Van Regteren Altena, [De Smedt] en Swillens 1961(a), cat. nr. 169, pp. 229-230, afb. 169; Van Regteren Altena, [De Smedt] en Swillens 1961(b), cat.nr. 169, pp. 230-231, afb. 169; Ruurs 1982, pp.100-101, 117-118 (noot 9,
11, 13, 1'5), afb. 7; Haverkate en Van der Peef 1985, pp.56, 89, afb. 15; Kemp 1986, p. 247 (noot 47); Ruurs 1987, pp. 54-56; 70, 103-104 (noot 76,77),106 (noot 82,83),110
(noot 97),151, afb. 13; Elkins 1988, p. 273 (noot 17); Ruurs 1988, p. 22, afb. 21; Kubach en Verbeek 1989, p. 231 (noot 20); Schwartz en Bok 1989, cat.nr. 169,p. 282 en p. 146,
afb. 164; Schwartz en Bok 1990, cat. nr. 169, p. 285 en p. 146, fig. 164; Ruurs 2000, p. 13,
afb. 3.
b:
Muller 1902, p. 197; Utrecht 1907,
cat. nr. 1104, p. 125; Muller 1910, p. 199, afb. op p. 200; Ga1l1923, p. 34 (noot 5); Swillens 1935, cat.nr. 136, p. 108 en p. 42, afb. 150a; Van Regteren Altena, [De Smedt] en Swillens 1961(a), cat.nr. 168, p. 229,
afb. 168; Van Regteren Altena, [De Smedt] en Swillens 1961(b), cat. nr. 168, p. 230, afb. 168; Ruurs 1982, pp.100-101, 117
(noot 9, 10), afb. 6; Haverkate en Van der Peet 1985, pp. 56, 89, afb. 15; Kemp 1986, p. 247 (noot 47); Ruurs 1987, pp. 54-55,69-71, 103-104 (noot 76, 77), 110-111 (noot 97,
102), afb. 12; Elkins 1988, p. 273 (noot 17); Ruurs 1988, p. 22, afb. 22; Kubach en Verbeek 1989, p. 231 (noot 20); Schwartz en Bok 1989, cat.nr. 168, p. 282 en p. 146, afb. 163; Bok 1990, p. 66, afb. 4; Kipp 1990, afb. 128; Schwartz en Bok 1990, cat.nr. 168, p. 285 en p. 146, afb. 163; Ruurs2000, p. 13, afb. 4.
c:
Muller 1902, p. 197; Utrecht 1907,
cat. nr. 1104, p. 125; Jantzen 1910, p. á6; Muller 1910, p. 199, afb. op p. 200; Ga1l1923, p. 34 (noot 5); Swillens 1935, cat.nr. 138, p. 109 en p. 42, afb. 150b; Van Regteren Altena, [De Smedt] en Swillens 1961(a), cat.nr. 167, pp. 228-229, afb. 170;
Van Regteren Altena, [De Smedt] en Swillens 1961(b), cat.nr. 167, pp. 229-230, afb. 170; Haverkate en Van der Peet 1985, pp. 56, 89, afb. 15; Ruurs 1987, p. 71,110-111 (noot 97, 103); Elkins 1988, p. 273 (noot 17); Kubach en Verbeek 1989, p. 231 (noot 20); Schwartz en Bok 1989, cat.nr. 167, p. 282 en p. 146, afb. 162; Bosman 1990, p. 122, afb. 74; Schwartz en Bok 1990, cat.nr. 167, p. 285 en p. 146, afb. 162.
d:
Muller 1902, p. 197; Utrecht 1907, cat. nr. 104, p. 125; Van Regteren Altena, [De Smedt] en Swillens 1961(a), cat. nr. 170, p. 230,
afb. 171 b; Van Regteren Altena, [De Smedt] en

(127)

loodstift bijgeschreven maten ('20', '23-3 ½:', '24-5') behoren niet bij deze tekening;
cat.nr.24twee van deze maten komen ook voor op de constructietekening van 1641 (cat.nr. 24), maar de schaal verschilt.

c
Van deze uitgewerkte tekening van de plattegrond of horizontale doorsnede van de grote pijlers is het rechtergedeelte afgesneden: slechts vijf van de acht zijden zijn zichtbaar.
De tekening geeft opmerkelijke verschillen te zien tussen die vijf zijden: aan de kant van het middenschip (onder) springen de halfzuilen verder uit dan aan de west- of oostzijde; aan de kant van de zijbeuk (boven) zijn zij bovendien aanmerkelijk smaller. Ook de zwaartes van de overhoekse pilasters verschillen. Verticale hulplijnen, langs de benedenrand genummerd '1' tlm '14', zijn bedoeld om het overbrengen in correct perspectief te vergemakkelijken.

d
Dit is een fragment van een constructietekening van een zuil- of pilasterbasement. Vergelijking met de maatvoering in de voorgaande tekeningen leert, dat het hier een uitwerking betreft van schets a, nr. (3): de oost- of westwaarts gerichte halfzuil.
Het basementprofiel geldt ook voor de grote, naar het schip gewende halfzuilen en overhoekse pilasters. .

e
Op de ommezijde van d geeft een constructietekening het aanzicht en profiel van een pilasterkapiteel. Tot nog toe is dit altijd aangezien voor een basement, maar de voor Saenredam gebruikelijke plaatsing van de ingeschreven cirkelmodule beneden, en de maataanduiding '10' (voet) maken duidelijk, dat het hier gaat om het kapiteel van de kleinere overhoekse pilasters, dat blijkens schets a, nr. (2), een hoogte had van 10 voet.
De vijf tekeningen geven belangrijke informatie, zowel over de Mariakerk als over Saenredams werkmethode. Uit de berekeningen op schets a blijkt, dat Saenredam de kerk heeft opgemeten in Kennemer voeten van elf duim per voet. Met dezelfde maat
cat.nr.56 en 55werkte hij bij de Domtoren (zie cat.nr. 56, alsmede cat.nr.55). De Kennemer voet meet nagenoeg 27,5 cm, en met behulp van Saenredams opmetingen en de in de grote
cat.nr.12constructietekening (cat.nr. 12) vermelde maten zijn de hoogtes van zuilen en pijlers van de Mariakerk dus vrijwel exact te berekenen: de vrijstaande zuil met kapiteel reikte tot ruim 4,30 m boven de kerkvloer, de bovenkant van de galerijbalustrade tot ruim 8,35 m, de grote schippijlers tot 13,30 m.1
Wel heeft Saenredam in al deze constructietekeningen vele zaken vereenvoudigd en geschematiseerd weergegeven. Zo zijn de zuildiameters in b, c en d niet rechtstreeks opgemeten, maar afgeleid uit de zijden van de basementen. Hiervoor is een in de klassieke architectuur gebruikelijke methode van ingeschreven cirkels en vierkanten gebruikt, waardoor een verhouding van basis- tot zuildiameter verkregen werd van ca. 1,4:1. Romaanse zuilen, zoals die in de Pieterskerk, zijn in werkelijkheid vaak iets dikker. In tekening c en d zijn de halfzuilen aan de schipzijde van de grote pijlers 2 voet ofwel 55 cm in doorsnede; dat vormt zo'n groot verschil met de bewaard gebleven zuiltrommels van het stierenreliëf (67 à 68 cm), dat het de vraag is of Saenredam hier niet enkele maten heeft verwisseld. In tekening c is overigens de hele pijleromtrek vereenvoudigd, want de hoek waaronder de pilasters stonden was niet exact 45°, omdat de traveeën van middenschip en zijbeuken niet precies vierkant waren (zie ook
cat.nr.23cat.nr. 23).

AdG

Swillens 1961(b), cat.nr. 170, p. 231,
afb. 171 b; Kemp 1986, p. 247 (noot 47); Ruurs 1987, p. 103 (noot 76), en p. 110 (noot 97); Elkins 1988, p. 273 (noot 17); Schwartz en 8ok 1989, cat. nr. 170B, p. 282 en p. 146, afb. 166; Schwartz en Bok 1990, cat.nr. 170B, p. 285 en p. 146, afb. 166.
e:
J Muller 1902, p. 197; Utrecht 1907, cat.nr. 104,
p. 125; Muller 1910, p. 199, afb. op p. 200; Ga1l1923, p. 34 (noot 5); Swillens 1935, cat.nr. 137, p. 108 en p. 42, afb. 150c; Van Regteren Altena, [De Smedt]
en Swillens 1961(a), cat. nr. 170, p. 230,
afb. 171 a; Van Regteren Altena, [De Smedt] en Swillens 1961(b), cat. nr. 170, p. 231,
afb. 171 a; Haverkate en Van der Peet 1985, pp. 56, 89, afb. 15; Kemp 1986, p. 247
(noot 47); Ruurs 1987, p. 103 (noot 76) en p. 110 (noot 97,98); Elkins 1988, p. 273
(noot 17); Schwartz en Bok 1989, cat.nr. 170A, p. 282 en p. 146, afb. 165; Schwartz en Bok 1990, cat. nr. 170A, p. 285 en p. 146, afb. 165.

Noot
1
In de gepubliceerde moderne reconstructies is te weinig rekening gehouden met de geringe grootte van de Kennemer voet. Daardoor zijn deze hoogtematen tot ca. 10% te groot genomen en oogt de kerk te steil.

(128)

vergroot...

vergroot...
(cat. nr. 13a en 13b )

(129)

vergroot...
(cat. nr. 13c)

(130)

vergroot...vergroot...
(cat. nr. 13d en 13e )

(131)

14* Zicht door het westelijke gedeelte van het schip van de Sint-Mariakerk te Utrecht, van zuid naar noord
1638

Paneel, 69,7 x 105 cm.
Recto r.m. (onder de muurschildering) pieter Saenredam, Anno 1638
Braunschweig, Herzag Anton-Ulrich Museum, inv. nr. 424.
 
Van het Zicht door het westelijk gedeelte van het schip van de Mariakerk is zowel de schets van 30 juni 1636 als de constructietekening van 8 januari 1637 bewaard
cat.nrs.11 en 12gebleven (cat.nrs. 11 en 12). De compositie is, behoudens een strook aan beide zijkanten, rechtstreeks van de constructietekening overgenomen.2 Uit het opschrift op deze tekening blijkt dat de productie van de geschilderde versie Saenredam iets meer dan vijftien maanden kostte. Op 20 april 1638 voltooide hij het schilderij. Een onjuiste overschildering vermeldde lange tijd als datering het jaartal 1630. Tijdens de restauratie die plaatsvond in de jaren 1952-1953 werd deze fout gecorrigeerd. Toen werden ook de vele in de 18de eeuw toegevoegde figuren verwijderd.3 Op een foto die dateert van voor de restauratie, is te zien hoe overbevolkt de ruimte was. Op de voorgrond was aan beide zijden een groepje zittende en staande personages geschilderd. Verschillende hondjes liepen in het kerkgebouw rond en ook beneden op de achtergrond en boven achter de balustrade op de zijbeukgalerij waren tal van figuren te zien. Van de in totaal 25 zijn er slechts zeven overgebleven.4 Van deze wordt aangenomen dat ze zijn ingeschilderd door Pieter Post (1608-1669).5
Klik om te vergroten CMU 1383 Vooral het koppel dat samen met een vrouw het zogenaamde stierenreliëf bekijkt valt op. Eenzelfde groepje is voor het reliëf afgebeeld op Het middenschip en het koor van
de
cat.nr.22Mariakerk (cat.nr. 22).6
Onder het reliëf staat een tweeregelig vers in het Latijn: ' Accipe posteritas quod per tua secuia narres // Taurinis cutibus fundo solidata columna est' ('Hoor, nageslacht, wat je in jouw tijd vertellen zult: met stierenhuiden is deze pijler in de bodem gesteld'). Het herinnert aan het verhaal dat de Friese bouwmeester die zijn hulp zou hebben verleend aan de stichting van de kerk, deze pijler in de moerassige grond op stierenhuiden zou hebben gegrondvest. Een fragment van de pilaster met het stieren reliëf en het Latijnse opschrift wordt bewaard in het Centraal Museum.7

Op de schets noch op de constructietekening zijn de drie prachtige met bloem. en distelmotieven versierde goud brokaten imitatietapijten te zien, die zo de aandacht trekken op het schilderij. De schildering van het heiligenbeeld van Sint Cyriacus, die op de tekening alleen is aangeduid, is op het schilderij met kleuren ingevuld. In plaats van het onderschrift met de naam van de heilige, signeerde Saenredam het schilderij op deze plaats. Het epitaaf naast de toreningang is op het schilderij naast, in plaats van ter halver hoogte van de deur weergegeven.
Het orgel is, in tegenstelling tot de tekening, met geopende luiken afgebeeld. Zo zag het eruit op de dagen dat het werd bespeeld. Het instrument was in 1482 door Gerrit Petersz. gebouwd. Tegen 1630 vertoonde het vele gebreken en pas na een restauratie in 1635 was het orgel weer goed bespeelbaar en ook toonbaar. In die gerestaureerde toestand heeft Saenredam het geschilderd. De grijsblauwe beschildering van de luiken, afgezet met een gele bies, is typisch 17de-eeuws en klopt opvallend goed met de kleuren die de bij de restauratie betrokken schilder in zijn nota vermeldde: vooral blauw, een beetje geel, en veel bladgoud.8
Saenredam zal vast een detailtekening tot zijn beschikking hebben gehad, waarop de juiste kleuren waren weergegeven.

LMH

Opschriften
Recto r. (onder het stierenreliêf) Accipe posteritas quod per tua secuia narres // Taurinis cutibus fundo solidati colunast1

Herkomst

Collectie Von Reinike-Hausmann,
Braunschweig (1 B65-1 B68); legaat aan de stad Braunschweig, 1868

Tentoonstellingen

Braunschweig 1978 (geen cat.).

Literatuur

Braunschweig 1868, cat. nr. 830, p. 101; Riegel 1882, deel 2, nr. 830, pp. 430-432; Braunschweig 1883, cat. nr. 830, p. 159; Denison Champlin 1888, deel 4, p. 100; Woltmann en Woermann 1879-1888, deel 3 (1888), p. 655; Braunschweig 1891,
cat.nr. 424,rp. 106; Hofstede de Groot 1893, p. 31 (noot 1); Braunschweig 1898,
cat. nr. 424, p. 168; Braunschweig 1899,
cat. nr. 424, p. 168; Hofstede de Groot 1899(a), p. 12; Braunschweig 1900, cat.nr. 424,
pp. 307-308; Muller 1902, pp. 197,202; Braunschweig 1910, cat. nr. 424, p. 62; Jantzen 1910, pp. 83, 169 (nr. 408); Muller 1910,
pp. 198-200, afb. op p. 201; Braunschweig 1932, cat.nr. 424, p. 42; Swillens 1935,
cat. nr. 146, p. 111 en pp. 40, 58-59,66, 100 (bij cat.nr. 105), 110 (bij cat.nr. 142), afb. 138; Evers 1941, afb: t.O. p. 57; Plietzsch 1960,
p. 123; Van Regteren Altena, [De Smedt] en Swillens 1961(a), cat:nr. 160, pp. ?22.-223,
afb. 161; Van Regteren Altena, [De Smedt] en Swillens 1961(b), cat. nr. 160, pp. 223-224, afb. 161; Schwartz 1966-1967, pp. 78-79, afb. 4, 6; Braunschweig 1969, inv.nr. 424, p. 122, afb. 61; Liedtke 1971, pp. 129, 132-133,138-139; Braunschweig 1976,
cat.nr. 424, p. 52, afb. 34; Wheelock 1977, p. 255 (noot 37); Nicolaus 1978, p. 70,
afb. 61, 64, 65; Bjerre 1979, p. 45; Jantzen 1979, pp. 83, 233 (nr. 408); Nicolaus 1979(a), p. 101; Nicolaus 1979(b), p. 103, afb. 184, 187,188; Kastens 1981, p. 102, afb. op~. 103 (met onjuist bijschrift); Liedtke 1982, p. 127; Nicolaus 1982, afb. 83a, 83b; Braunschweig 1983, inv.nr. 424, pp. 183-184, afb. op p. 183; De Bruijn e.a. 1984-1985, p. 132, met afb;; Haverkate en Van der Peet 1985, afb. 17; Utrecht 1985, p-. 27 (bij cat.nrs. 22, 23, 24 en 25); Lammertse 1987, p. 89 (noot 14); Ruurs 1987, p.151; Elkins 1988, p. 264; Ruurs 1988, afb. 24; Schwartz en Bok 1989, cat. nr. 160, p. 282 en pp. 135, 147,200,279,318-319 (noot 17), afb. 145; Ruurs 1990, p. 336; Schwartz en Bok 1990, cat. nr. 160, p. 284 en pp.147,154, 281, 296, 328 (noot 17), afb. 145; Luckhardt 1991, p. 36, met afb.; Hamburg 1995-1996; p. 15, met afb.; Ruurs 2000, p. 13, afb. 6.

Noten

1
Het opschrift is letterlijk overgenomen van de natekening in Riegel 1882, p. 430,
en Braunschweig 1900, cat.nr. 424, p. 308.
2
Voor het gebruik van een calque en de sporen daarvan op het schilderij zie ook Nicolaus 1978, p. 70 en afb. 64 en 65; Nicolaus 1979(a), p. 101; Nicolaus 1979(b), p. 103 en afb. 187, 188 op p. 153; Kastens 1981, p. 102.

(132)

vergroot...
(cat. nr. 14)

(133)

3
Zie over de overschilderingen en het onjuiste jaartal Hofstede de Groot 1899(a), p. 12; Braunschweig 1910, cat. nr. 424, p. 62; Jantzen 1910, p. 83; Braunschweig 1932, cat.nr. 424, p. 42; Swillens 1935, pp. 58-59, 66,111; Jantzen 1979, p. 83. De restauratie werd uitgevoerd door H. Wenicke. Zie Braunschweig 1969, cat.nr. 424, p. 122.
4
In de documentatie van het Centraal Museum bevindt zich een foto van voor de restauratie. Zie ook Nicolaus 1982, p. 99, afb. 83a,b op p.100.
5
Braunschweig 1983, p. 183, en Schwartz en Bok 1989, p. 200.
6
Volgens Schwartz is het mogelijk dat het
koppel en de vrouw naar aanleiding van het 1641 gedateerde schilderij in de jaren veertig door Pieter Post zijn aangebracht op cat.nr. 14. Constantijn Huygens, de waarschijnlijke opdrachtgever van cat.nr. 22, zou het iconografische programma hebben vastgesteld. ZieSchwartz 1966-1967, pp. 78-79,
en Wheelock 1977, p. 255 (noot 37). Zie ook
cat.nr. 22.
7
Utrecht 1928, cat.nr. 1383, p. 217.
8
Deze informatie is afkomstig van Arie de Groot. Zie HUA, Sint Marie, 349-5 (1634), d.d. 14.08.1635.

(134)

terug naar boven